Kolhorn
Al in 1250 lag hier de Westfriese Omringdijk. Tot het jaar 1844 lag Kolhorn, toen Colhorn dat ‘koude hoek’ betekent en waarvan in 1494 voor het eerst melding werd gemaakt, aan de Zuiderzee, met vaarroutes via het uitgestrekte waddengebied tot aan de Noordzee. En vaarroutes naar de noordelijke en oostelijke provincies van Nederland. Par rond het jaar 1575 zien we het dorp op de kaarten verschijnen. In 1844 werden er twee grote polders drooggelegd maar Kolhorn behield een verbinding met de Zuiderzee via het Kolhornerdiep, een ondiepe getijdengeul, tot in 1930 ook de Wieringermeerpolder droog viel. Eeuwenlang is Kolhorn een dorp van zeelieden, binnenschippers en vissers geweest. Dat hield toen op. Na een periode van verval is men begin jaren 70 van de vorige eeuw begonnen met het herstel van het dorp. Men begon het belang van het behoud van de historie in te zien en begon de Rijksdienst voor de monumentenzorg met het inventariseren van historische dorpskernen. Aankomend architect en geboren Kolhorner Wil Schagen restaureerde meerdere particuliere woonhuizen en vanaf 1980 maakte Stichting Oud Kolhorn werk van panden die minder geschikt waren voor verkoop aan particulieren. Onder andere mogelijk gemaakt door het nalatenschap van oud- Kolhorner Cornelia Rempt- Liefhebber. Inmiddels heeft het oudste gedeelte van Kolhorn nu “Beschermd Dorpsgezicht”, waardoor je je tijdens een wandeling door het mooie dorp terug in de tijd waant.
In de 17e eeuw hielden de inwoners zich voornamelijk bezig met de scheepvaart, en dan vooral met de overslag van goederen uit grote zeeschepen op kleinere schepen die door geringere diepgang de handelswaar zoals hout, turf, rogge, pek, zout, verder over de Zuiderzee of binnenwateren Holland in brachten. Kolhorn was ook een vissersplaats.
In de 17e en 18e eeuw namen inwoners van Kolhorn deel aan de walvisvangst. De ansjovisvisserij bracht het dorp welvaart tussen 1900 en 1930. Met de Staverse (uit Stavoren) jol, ook wel Ansjovisboot genoemd, kon begin 1900 met succes op de ansjovis in de nog zoute Zuiderzee worden gevist. De vissers hielden zich ook bezig met de vangst van wier, ook wel zeegras genaamd. Dit wier werd op grootschalige wijze gebruikt als bouwmateriaal voor de aanleg van dijken. Grote delen van de Westfriese Omringdijk hebben wier als oudste kern. Wier werd na droging ook toegepast als dakbedekking, vulmiddel voor meubels en matrassen en zelfs als basismateriaal voor winning van jodium.
Kolhorn was ook een overslagpunt voor turf.
Turf was sedert de middeleeuwen een populair en relatief goedkope brandstof, die pas in de 19e eeuw vervangen werd door gas, antraciet (kolen) en olie. De in Kolhorn aanwezige turfschuren, ook wel kolenboeten genoemd, dienden om de vanuit de noordelijke provincies aangevoerde brandstof turf (en later ook andere brandstof) in op te slaan; wellicht hebben ze ook dienst gedaan als opslagplaats voor wier. In tegenstelling tot de woonhuizen staan de turfschuren niet achter en onder aan de dijk, maar er bovenop.
De schuren konden worden gevuld vanaf de dijkzijde; zij werden weer leeggehaald aan de andere lage zijde waar zich ook laad-en losplaatsen bevonden.
Hoe lang dit soort schuren al op deze plaats staan is niet precies bekend.
Veel van de geschiedenis van Kolhorn kunt u vinden in Museum De Turfschuur, Westfriesedijk 66C, 1767CS Kolhorn.
Het museum is open van mei tot eind september op zaterdag en zondag van 11:00 tot 17:00 uur.
Ook op donderdag en vrijdag van 11:00 tot 17:00 uur, maar dan alleen na voorafgaande afspraak via telnr. 06-82971490 .
Meer over het museum is te vinden op de website.